• Inloggen
  • nl-NLen-USde-DE

Wetenschappelijke Plantennamen

Hoe zit een soortnaam in elkaar. De naam van een soort bestaat uit een geslachtsnaam en een soortaanduiding. De geslachtsnaam begint met een hoofdletter, terwijl de soortaanduiding altijd met een kleine letter begint. Voorbeeld: Rosa rugosa.

De taxonomie kent soorthybriden en geslachtshybriden. Een soorthybride is een groep planten die ontstaan is uit een kruising tussen twee of meer soorten. De naam van een soorthybride ziet er bijna net zo uit als de naam van een soort. Er staat alleen voor de soortaanduiding een "maal-teken". Voorbeeld: Cytisus x praecox is een soorthybride die is ontstaan uit een kruising tussen C. multiflorus en C. purgans.

Een geslachtshybride is een groep planten die ontstaan is uit een kruising tussen twee of meer soorten van verschillende geslachten. De naam van een geslachtshybride is meestal een combinatie van de namen van de geslachten waaruit de hybride is ontstaan. Hier wordt een "maal-teken" direct voor de naam geschreven. Voorbeeld: x Fatshedera is een geslachtshybride die is ontstaan uit een kruising tussen een Fatsia-soort en een Hedera-soort.

Het gebruik van volksnamen is voor internationaal gebruik niet gemakkelijk. Een aantal redenen is al genoemd. Vaak zijn er voor één plantengroep meerdere namen in gebruik. Het is aan een volksnaam meestal niet af te zien of de naam hoort bij een soort, een geslacht of een familie. Volksnamen zijn alleen maar in eigen land te gebruiken.

De Zweedse plantkundige Linnaeus bedacht een manier om plantensoorten namen te geven die wel over de hele wereld te gebruiken zijn. Plantennamen die wel maar bij één plantengroep horen. Linnaeus leefde van 1707 tot 1778. Hij heeft ook nog een tijdje in Nederland gewerkt. In zijn tijd was het de gewoonte om wetenschappelijke boeken in het Latijn te schrijven. Plantensoorten werden toen dus ook in het Latijn beschreven. Maar iedereen beschreef die planten op een andere manier, dus waren die beschrijvingen nog niet erg bruikbaar. Je wist nog steeds niet precies met welke plant je te maken had, omdat er steeds een andere naam aan de plant gegeven werd. In het boek Species Plantarum (Dat betekent: de plantensoorten), dat op 1 mei 1753 verscheen, gebruikte Linnaeus voor het eerst plantennamen die bestonden uit maar twee Latijnse woorden. Het eerste woord werd met een hoofdletter geschreven en was de naam voor het geslacht. Het tweede woord werd met een kleine letter geschreven en was de soortaanduiding. De geslachtsnaam en soortaanduiding vormen samen de soortnaam. Alle plantensoorten die volgens Linnaeus veel op elkaar leken, kregen op die manier dus een eigen soortaanduiding en een gemeenschappelijke geslachtsnaam, zodat je al aan de naam kon zien waar de soort volgens Linnaeus bij hoorde. Deze manier van naamgeven werd al gauw door iedereen overgenomen.